Op het moment dat ik langs haar liep, keek ze op, alsof ze me verwachtte. Het was weer alsof ik in haar vooropgezette verhaal zat. Ik keek niet weg, staarde ongegeneerd naar haar. Ik kon niet anders. Ze keek terug, eerst ernstig, tot ze besloot een glimlach om haar mond te toveren. Ze wenkte me met haar hand, ongeduldig wapperend, om vervolgens de sjaal die van haar schouder gleed weer terug te slaan. Langzaam liep ik het gangpad in. “Wat vind je, kan dit? Ik heb geen verstand van baby’s.” Ik zei haar schouderophalend dat het niet voor niets tussen de babykleertjes hing. Ze knikte en liep er regelrecht mee naar de kassa. Ik liep met haar mee, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Eenmaal buiten pakte ze me bij mijn schouders vast en tuurde naar me met samengeknepen ogen. “Hoe gaat het met je?” Ze wachtte het antwoord niet af: “Kom, we gaan een kop koffie drinken,” en ze draaide zich alweer om.
Ik wist niet wat ik van dit gedrag moest denken. Het was duidelijk dat ze nog wist wie ik was. Het was alsof de maanden die er tussen onze laatste ontmoeting in haar praktijk en nu niet bestonden, maar er tegelijkertijd heel veel veranderd was. We waren niet meer dáár.
Eenmaal binnen in het café, toen we tegen over elkaar zaten aan een donker houten tafeltje en ze zich had ontdaan van haar jas, rustiger leek, herkende ik haar weer. Haar sierlijke wenkbrauwen boven lange wimpers, indringende ogen die nu steeds wegschoten. Ze droeg altijd vestjes, ik had haar nog nooit in iets anders gezien. Grijs dit keer. Lichtgrijs. Een zachte stof en veel knoopjes. V-hals. We hadden nog niks tegen elkaar gezegd toen de ober kwam om onze bestelling op te nemen. “Twee cappuccino alstublieft,” hoorde ik haar zeggen, en ze schoof hem gelijk het geld toe, gepast. Ze was nog even mooi.
Ik speelde met de bierviltjes die op het tafeltje lagen terwijl ze praatte. Snel, gehaast, over koetjes en kalfjes. Ik had haar nog nooit zo veel achter elkaar horen zeggen. Ik kon me niet concentreren op de inhoud van wat ze zei, het enige wat ik hoorde waren haar klanken. De echo’s. Het was alsof ik wegdroomde bij een muziekstuk. Een stuk dat steeds opnieuw begon, twijfelend en trefzeker tegelijk. In een razend tempo. Ik wist niet dat die combinatie bestond. Onnavolgbaar.
Ineens schoof ze haar stoel resoluut naar achteren. Ik schrok. “Ik moet weg nu,” riep ze terwijl ze haar jas greep en al naar de deur liep, mij verbouwereerd achter latend. Haar kopje was nog voor de helft gevuld.
Ik wist niet wie ze was.
---
Hieraan vooraf gingen Semi sierlijk en De verlate echo.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten