“Ik hou van je,” zei hij terwijl hij haar aankeek. Zijn ogen leken echt. Ze glimlachte. Het was stil. “Hou je ook van mij?” wilde hij weten. “Tuurlijk,” zei ze. “Zeg het dan,” zei hij terwijl hij naar haar bleef kijken. “Ik ook van jou,” zei ze terug, maar het was niet genoeg voor hem. “Wát ook van mij?” Ze zuchtte. “Je snapt me wel.” “Jij mij ook wel,” was zijn weerwoord. “Ik.. HOU.. ook.. van.. jou,” sprak ze langzaam met de nadruk triomfantelijk op het tweede woord. “Zo goed?” “Nee,” zei hij. Hij maakte zich los en ging een eindje bij haar vandaan zitten, terwijl hij haar bleef aankijken.
“Wat is er nou?” vroeg ze geïrriteerd. “Ja, dat wil ik ook wel eens weten,” zei hij, “leg het me maar uit.” Hij sloeg zijn armen over elkaar. “Hier heb ik dus echt geen zin in,” zei ze, en ze draaide zich weg van zijn blik. Hij bleef naar haar kijken, maar begon zijn stem te verheffen: “Waarom stuur je me dan niet weg?!” Koel zei ze “als je weg wilt gaan, dan ga je toch?” “Als ik nu wegga, kom ik ook niet meer terug hoor!” dreigde hij. “Prima,” zei ze. “Dag!” schreeuwde hij en ze keek naar de deur die achter hem dicht viel. Ze hoorde hem vanachter de deur nog vloeken en haar naam noemen. Apathisch bleef ze zitten.
Ze hoopte dat hij wegbleef. Verder voelde ze niets. Ze snapte niet hoe hij van haar kon houden. Ze had zijn woede liever. Haar eigen woede begon op te borrelen wanneer ze dacht aan de mogelijkheid dat zijn woede weer zou zakken, straks.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten