Er was een pleintje met wat winkels, net buiten de stad. In de hoek, tussen de winkels, kon je een steegje in waar niemand je zag en daarachter lagen de schuurtjes van de bovenwoningen. Van onderhoud was geen sprake, de bewoners dumpten er hun overbodige spullen en hun fiets, in het uitzonderlijke geval dat ze deze bezaten om erop te fietsen. Veelal stonden er alleen losse onderdelen van fietsen in de schuurtjes, gemoedelijk tussen de andere spullen.
Het was een vredig tafereeltje, om de rotzooi zo samen te zien. Een tafereeltje voor op een schilderijtje, om heel langzaam en precies met een penseeltje op het doek aangebracht te worden. En dan verscheurd. Kapotgetrapt. Dwars door het stevige doek. Een tafereeltje dat geen kwaad kon.
De bewoners hadden hun auto’s geparkeerd op de parkeerplekken in het midden van het pleintje, allemaal net wat buiten de lijnen die de vakken moesten markeren. Als de auto gewassen werd op zaterdag, dan moest dit zo veel mogelijk opvallen. In het meest ideale geval werd er met twee personen (vader en zoon gaf het beste imago) aan één auto gewerkt, zodat er tijdens het wassen met elkaar gecommuniceerd kon worden (over de auto). Het liefst zo hard mogelijk, zodat indruk gemaakt kon worden op overige bewoners en voorbijgangers.
Lange afstanden werden er nooit gereden, het ging om de ritjes. De ritjes in de auto, op de achterbank, radio en raam open, met chauffeur. De kiekjes die de paparazzi zou willen schieten, zoals van Diana en Dodi. Mooie kiekjes van een verliefd stelletje. Daar ging het om. Vlak voor de dood.
Boven een eethuis woonden ze. Je kon er niet eten, in het eethuis, er reden alleen brommers af en aan. Alle mogelijke soorten voedsel kon je er bestellen, van pizza tot chinees of een kroket. Geen specialiteit. De pizza’s die er vandaan kwamen waren best te eten als je de keuken nog nooit had gezien. Alleen de kaas was een beetje taai. Het eethuis zorgde voor muizenoverlast, ook in de woning erboven. De diertjes klommen in de gordijnen en trippelden over de leuningen van de meubels.
Ze hadden veel om in te klimmen, de muisjes, want het huis stond vol. Vol met dozen, opslag van apparatuur, en vol met huiselijke tierlantijntjes. Overal gordijntjes, kussentjes, fotolijstjes en beeldjes. Een piratenzender schalde uit de radio door het huis en of je het nou je smaak was of niet, je voelde je er thuis. De Nederlandstalige muziek was dichtbij en bekend, de huiselijkheid over the top, maar aanwezig. Je kon het stof zien liggen als de zon vanaf het pleintje naar binnen trachtte te schijnen, maar niemand ergerde zich daaraan. Sigaretten werden gerold en koffie werd gedronken, terwijl de gouden sieraden rinkelden.
Naast het geklets. Het eeuwige geklets in algemeenheden en herhaling. De voorspelbaarheid was eigenlijk het prettigst. Het gaf een bepaalde zekerheid die je nergens anders vond. Je hoefde niet op te letten, je kon niet meepraten, maar je kon opgaan in de sfeer. Het was aangenaam, omdat het zo simpel was. Je kon er goed in vluchten. Het was een wereld warm en klein. Klein en afgesloten. Daarom kon het bestaan.
Aan de muizen werd niets gedaan.
Ze werden gedoogd.
Het hoorde er nu eenmaal bij.
Bij dit tafereeltje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten