Het meisje zei, al na een dag, ik geloof dat ik jou wel mag.
Ik lachte schamper, wat wist zij nou, ik was niet zo van goeder trouw.
De tweede dag zei ze niet zoveel, en ik liet haar rustig zijn. Wie ze was.
Zo kon het verkeren, dat op de derde dag,
ze sprak tot mij: ik vergis me nooit, maar nu wel.
Ik begreep haar niet, en liet haar in haar waan.
Tot ze op mijn tenen was gaan staan.
Zeg dan wat, schreeuwden haar ogen mij toe.
En ik, ik wist niet wat.
Op de vierde dag, zei ik dat ik haar wel mocht.
Dat was te laat, zei ze nors. En dat ze me niet geloofde.
Ik kon geen moeite doen, ik wist niet hoe.
Mijn voeten waren groter dan haar tenen.
Toen had ik het voorgoed verknald.
Tot ziens, vaarwel. Het ga je goed.
Meisjelief,
de vijfde dag.
Monique, wat een waanzinnig mooi vers! Misschien wel het mooiste wat je tot nu hebt geschreven ..
BeantwoordenVerwijderenAaaaah, wat heeft dat meisje toch last van.... valse trots. En speelt ze een spelletje, en zo niet echt het gevoel van haar hart volgt.
BeantwoordenVerwijderenGetekend,
Het broertje van Mario