woensdag 22 juni 2011

Pizza

Zij was een studente. Hij was fout. Ze ontmoette hem in de foutste kroeg van de stad die open blijft tot het licht wordt. Met zijn rug tegen de muur geleund keek hij naar haar, op de dansvloer. Ze bevond zich temidden van een groepje vriendinnen en had hem natuurlijk al lang gezien. Hij deed geen moeite subtiel te zijn, hij keek naar haar en hij bleef naar haar kijken, ook wanneer ze wegkeek en opging in haar dans. Ze keek steeds vaker terug, want zijn blik was, hoe fout ook, niet onaardig. Zijn ogen zeiden dat ze niet steeds weg moest kijken. Ze probeerde zijn leeftijd te schatten, maar dat was moeilijk. Geen student, nooit geweest ook. Donker, halflang haar. Donkere ogen. Uitnodigend. Hij was alleen. Zijn eerste vraag was hoe ze heette en zijn reactie op haar naam dat ze mooi was. Niet erg origineel, maar zíjn naam maakte veel goed. Exotisch, Italiaans. Nouja, half dan. Nog later bleek het maar een kwart te zijn. Hoe dan ook, zijn naam bleef ernaar verwijzen. Ze moest het van hem steeds herhalen, tot ze het perfect uitsprak. Dat deed ze. Hij moest om haar lachen. Een dag later belde hij haar, wat ze aan het doen was. Ze praatten een tijdje en hij bleek in een restaurant te werken, van zijn oude ouders. Italiaans, uiteraard. Hij experimenteerde –zoals hij het zelf noemde- met recepten. ’s Avonds ging hij altijd alleen de kroeg in. Ze kende niemand die dat deed. "Je ontmoet altijd wel iemand," zei hij. De week daarop nodigde hij haar uit. Ze fietste de hele stad door en verdwaalde voordat ze arriveerde. Toen ze uit de lift stapte die naar zijn appartement ging, stond hij haar al op te wachten op de gang. Weer stond hij met zijn rug tegen de muur, met dezelfde blik die ze herkende uit de kroeg. Hij liet zijn huis zien, verontschuldigde zich voor wat er nog niet af aan was. Ze vond het wel grappig. Liet zich rondleiden, voor haar koken, nipte aan haar wijn. Na het eten nam hij haar mee naar het theater. Ze gingen lopen, zij met haar fiets aan de hand. Hij zei dat hij altijd lopend ging. Waar ook naartoe. Het was een cabaretvoorstelling en na elke zin lachte hij zo hard dat ze beschaamd om zich heen keek of niemand er last van had. Ze eindigden weer in de kroeg waar ze dansten tot het licht werd. Het enige wat ze zag waren zijn ogen. "Zo ken ik je weer," zei hij, "ik dacht even dat ik je kwijt was."

donderdag 16 juni 2011

Neon

Stevig, maar nonchalant hield hij haar vast. Zijn rechterhand omklemde haar linkerhand. Met zijn vrije hand wees hij kledingstukken aan, geschikt voor haar. Haar vrije hand balde zich tot een vuist in haar jaszak tot de afdruk van haar nagels in haar handpalm stond. Ze volgde zijn gebaren en dook dieper haar kraag in. Ze gruwelde van de dunne stofjes, in zwart of rood. En dat was nog niet genoeg. Hij liet haar aan iedereen zien. Als het zou kunnen, nu en hier, midden in het overdekte winkelcentrum waar hij lukraak om zich heen wees. Ze zou zijn tentoonstelling zijn. Hij zou niets van haar heel laten. Hij zou haar publiekelijk van haar waardigheid ontkleden. Om haar dan mee te nemen. Hoe mooier hij zei dat hij haar vond, hoe lelijker ze zich voelde. Soms raakte ze de stofjes even aan, op zoek naar een begrip, op zoek naar alles wat haar ontging. Het was alsof ze op de markt liepen en hij hard schreeuwde hoe weinig ze waard was, als zíjn koopwaar. Hij zou haar de hele dag proberen te verkopen, om haar aan het eind van de dag, onverlette zaken, zelf maar weer mee te nemen. Soms tuurde ze in haar handpalm, wrijvend over de wondjes, alsof ze daar verandering in kon lezen, alsof ze daar kon vinden wat ze zocht. Stevig hield ze hem vast. Haar linkerhand kneep af en toe in zijn rechterhand, ten teken dat hij haar niet los moest laten.

vrijdag 10 juni 2011

Uniek

Steeds vaker overvalt me het gevoel dat mensen zo uniek nog niet zijn. Mijn vader zou me (bij wijze van spreken, voor de ongeruste letterlijke lezer) de doodstraf geven voor deze uitspraak, want als ik iets van hem geleerd heb, dan is het wel het unieke in ieder mens te zien. Bij het woord ‘uniek’ denk ik altijd als eerste aan hem. Als ik het woord hoor, zie ik het zelfs in geschreven vorm voor me, in het slordige handschrift (hij heeft ook een net handschrift) van mijn vader. Met een zwarte ballpoint gekrabbeld op een afgescheurd stukje papier. Alsof ik het moet onthouden. Hij heeft me ook altijd voor ogen gehouden hoe uniek ik ben. Benadrukt dat ik mijn eigen keuzes mag maken, als die vanuit mij komen. (Het deel achter de komma is overbodig, ik weet het, maar ik moet het laten staan.) Omdat ik dat ben. Hij zal mijn keuzes altijd respecteren. Zelfs als hij het er niet mee eens is, zal hij dat niet laten merken. Hij kan dat redelijk goed. Ik kom er zelf wel achter, is zijn motto.

In de basis ben ik er natuurlijk van overtuigd dat ieder mens uniek is, en ik vind dat prachtig om te zien, maar ik merk steeds vaker ook de overeenkomsten tussen bepaalde mensen. Ze vallen me meer en meer op. Meer dan de verschillen. Het is of iemand aan mijn schouder schudt (letterlijk) om me erop te wijzen; dat je mensen opnieuw kunt ontmoeten in andere mensen.

Het is alsof iemand je bedriegt en zich op hetzelfde moment bloot geeft.

maandag 6 juni 2011

Madeliefje

Haar grote helderblauwe ogen keken me verwachtingsvol aan. Lange witblonde lokken omlijstten haar gezichtje. Ze was zo mooi, zo puur. Een prinsesje zonder dat ze het wist. De onschuld. Ze kon net haar leeftijd vertellen. De jaren tellend op één hand. Ze vond het zelf al heel oud, maar ze wist nog niet hoe ver je kon tellen. Ze wist nog niet hoe oneindig veel verder het kon gaan. Ze wist zoveel nog niet, maar tegelijkertijd wist ze alles. Alles wat ze weten moest. Het zat allemaal al in haar gevangen. Onbevangen. Haar witte zomerjurkje met bloemetjes zwierde om haar heen, beweeglijk als ze was. Haar lichte haar en het wit van haar jurkje reflecteerden in de zon. Ze lachte, rende, speelde. Ze was een plaatje. Iedereen keek naar haar. Ik wist nu al dat die ogen vele harten zouden veroveren. En breken. Dat wist ze nog niet. Soms kwam ze, tussen het spelen door, naar me toe en keek me verwachtingsvol aan. "Mag ik bij jou?" vroeg ze dan, terwijl ze zich op liet tillen en op mijn schoot even uitrustte. Ik legde mijn kin op haar hoofd terwijl ze verder kwebbelde of even stil was, en naar de andere mensen keek. Ik keek met haar mee. Als ze weer wegrende, keek ik haar na. Ik zag alles wat voorbij was en alles wat nog ging komen in één. In gedachten verzonken was ik, tot ik een hand over mijn arm voelde. Ze aaide me. "Hee," zei ik. Daar stond ze weer. Ze keek op en zei: "Jij bent lief."

...