Als ze eraan dacht, keek ze. Ze keek vanuit de deuropening. Vanaf de drempel. Ze stond niet binnen en niet buiten. Ze was er niet, maar ze keek wel. Ze zag zichzelf binnen. Soms zweefde ze vanaf de drempel naar het plafond. De deur stond altijd open. Als de deur dichtging, kreeg ze geen lucht meer. Als het raam dichtging, raakte ze in paniek. Maar hoeveel deuren en ramen er ook open stonden, het bleef benauwd, ze kon niet inademen. Niet diep. Uitademen lukte al helemaal niet. Het was of alles binnen bleef. Meer en meer. Voller en voller. Te veel. De onrust groeide, vanbinnen. Door het kijken ging ze denken. Ze dacht maar en ze dacht maar. Maar ze voelde niet wat ze dacht. Het gevoel klopte niet bij de gedachte, al wist ze het. Ze wist niet meer wat ze moest denken. En ze had geen idee wat ze voelde. Ze hapte naar frisse lucht. Buitenlucht. Maar het was alsof er een dikke waas hing tussen haar en de buitenwereld. Het was alsof ze zich wel in de lucht bevond, maar de zuurstof eruit niet kon opnemen. Ze was afgesloten, onzichtbaar afgesloten. Ingesloten. Ingesloten in de wereld die ze zag, maar waar ze niet meer naar kon kijken.
Op een dag brak ze. Ze brak eruit. De ramen aan diggelen, de zuurstof verward om haar heen dralend. Ze moest opnieuw leren ademen. De zuurstof leren opnemen. Soms keek ze nog, maar steeds vaker was ze er, gewoon. Ze kon door het raam kijken en de wereld observeren. Ze stond er middenin.
Ze zag dat het goed was.
donderdag 22 december 2011
dinsdag 6 december 2011
Niets
Ze stak haar hand op om iemand gedag te zeggen en bloosde toen. Ik keek wie het was. Ze keek naar mij en draaide zich lachend om. "Shit," en ze hield haar handen voor haar gezicht. "Wat is er?" vroeg ik, terwijl ik om haar heen liep om weer voor haar te staan. "Nu voel ik me betrapt," zei ze. Schichtig keek ze om zich heen of ze de bekende waartegen ze even daarvoor gedag zei nog zag. "Wie was dat dan?" vroeg ik. "Een collega," zei ze. Het was even stil. "Net alsof ik betrapt ben." Ze moest lachen. Het rood trok langzaam van haar wangen weg. In haar hals bleef het rood het langst zichtbaar. Ik moest ook lachen. Ik moest vreselijk lachen en kon niet meer ophouden. Het was de rosé. En het gevoel. Zij. Ze praatte maar door: "terwijl diegene natuurlijk gewoon denkt dat ik hier met een vriendin ben." "Precies," zei ik. "Er is natuurlijk ook niets te zien," zei ze, meer tegen zichzelf dan tegen mij. "Nee," zei ik desondanks, "niets."
Abonneren op:
Posts (Atom)