Ik herinner me dat het avond was, of nacht, in mijn
kinderlijke tijdsbeleving. Ik was uit mijn bed geslopen, had mijn kamerdeur
geopend en was zachtjes de trap afgegaan naar beneden. Er lag vloerbedekking op
de trap. Ik kon mijn gang dus vrij zachtjes maken op mijn blote voeten. Als ik
te veel geluid maakte, wist ik dat mijn ouders naar boven zouden komen voor ik
beneden was. Eenmaal in de gang zag ik mezelf voorbij komen in de spiegel,
tussen de kapstokken. Aan alle kanten hingen jassen. Het glas van de spiegel
was mat. Een donkere gloed overschaduwde je altijd. Hij was omlijst met hout,
ingebouwd tussen de kapstokken. Het hout was geverfd, in een kleur die het
midden liet tussen lichtblauw en grijs. Op de donkere spiegel zaten bovendien
wat zwarte spikkeltjes. Links ervan de voordeur. Achter het geribbelde glas zag
het zwart. Het was echt nacht. Er brandde een klein lampje op de gang. Vanuit
de woonkamer, achter de deur rechts naast de kapstokspiegel, hoorde ik geluiden
afkomstig van een televisietoestel. Ik had nu bijna mijn doel bereikt. Zodra ik
in die kamer was, bij mijn ouders, had ik het gered. Ik zou dan even mogen
opblijven. Ik zou een droom verzinnen die ik had gehad en die mijn wakkerheid
zou verklaren. Ik verheugde me op de minuten die zouden volgen. Ze waren binnen
handbereik. In de kamer zou het warm zijn. Nu rilde ik, op mijn blote voeten,
in mijn kinderpyjama. Ik greep met mijn hand naar boven en trok de deurklink
naar beneden. Zachtjes duwde ik de deur verder open.
Wat er toen gebeurde, had ik niet voorzien. Ik stond oog in
oog met mijn grootouders. Ze stonden meteen rechts van mij, voor de boekenkast.
De boekenkast was zwart. Mijn grootouders droegen winterse kleren, in
grijstinten. Hun haar had dezelfde kleur als hun kleren. Mijn grootvader was
een grote, lange man. Zijn hoofd was groter dan een gemiddeld hoofd, een beetje
uit proportie, en zijn haar was eigenlijk meer wit dan grijs. Mijn grootmoeder
had haar bril op en ze stond met een geopend boek in haar handen waar ze van
opkeek. Ze zag er jonger uit dan hoe ik me haar meestál herinner. Het leek
alsof ik mijn grootouders gestoord had in hun stille samenzijn. Ik mocht hier
niet zijn. Ik voelde me een indringer. Ze keken verbaasd. Alsof ze vergeten
waren dat ik er ook nog was, in dit huis. Alsof ze vergeten waren dat ze op een
kind aan het passen waren (misschien wel twee, ik weet niet zeker of mijn jongere
broertje toen al het levenslicht had gezien). Alsof ze niet gedacht hadden dat
een slapend kind ooit wakker zou kunnen worden. Ze keken me behalve verbaasd
ook afwachtend aan, alsof ik ieder moment de reden van mijn bestaan beargumenteerd zou kunnen
verklaren.
Ik schrok zó van hun geschrokkenheid en de blik in hun ogen
dat ik meteen doorrende, zodra ik ze zag. Mijn herinnering geeft me een beeld
in slowmotion. Ik rende diagonaal de kamer door, naar de verste hoek, links van
hen. In die hoek ging ik tegen de muur op mijn hurken zitten. Mijn armen sloeg
ik om mijn knieën. De hoek voelde echter te kaal, dus ik stond algauw weer op
en rende verder, naar de overkant, waar de eettafel stond. Onder de eettafel
ging ik tegen de muur zitten. Ik maakte me zo klein mogelijk. Ik weet niet of
ik wat gezegd heb of dat ik gehuild heb. Ik weet niet meer hoe het verder ging
en ik weet niet meer wat mijn grootouders toen gedaan of gezegd hebben. Ik weet
niet meer hoe ik weer terug in mijn bed beland ben en of dat lang geduurd
heeft. Ik weet niet of ik mijn ouders die avond nog gezien heb.
Het enige dat ik me herinner is de blinde paniek. Die blinde
paniek van een kind dat niet aantreft wat het verwacht. Een kind dat zijn
ouders niet ziet. Een kind dat in een volkomen onvoorbereide situatie
terechtkomt. Een kind dat wanhopig probeert beschutting en veiligheid te
zoeken. Een kind dat zich als een kat in het nauw voelt. Een kind dat bovendien
de grootst mogelijke woede op voelde komen. Mijn ouders waren zomaar weggegaan.
Ze hadden het mij niet eens verteld. Ze hadden me niet gezegd dat er vanavond
oppas zou zijn. Ik voelde me bedrogen, zo klein als ik was. Voorgelogen. Ze
hadden me gewoon naar bed gebracht en gedaan alsof er niets aan de hand was. Ze
hadden iets voor me verzwegen. Iets wat voor mij belangrijk was. Iets waardoor
ik anders nóóit naar beneden zou zijn gekomen. Ze hadden me moeten waarschuwen.
Boos en geschrokken zat ik onder de tafel. Teleurgesteld bovendien. Verdrietig en alleen. Ik wilde
niet dat mijn grootouders me zo zouden zien. Ik wilde onzichtbaar worden en
verdwijnen. Ik wilde niet de confrontatie die nu zou volgen.
Het was of ik op dit moment voor het eerst besefte dat er
zich in de wereld dingen afspelen waar je geen weet van hebt. Een schrikbarende
ontdekking; dat de wereld méér is dan het deel dat jij ziet en beleeft. Het was daar, op
dat moment en op die plek onder de tafel, dat ik dat bedacht. Ik werd me bovendien ineens
bewust van de leeftijd van mijn grootouders en dat zij al heel veel meegemaakt
moesten hebben. Dingen waar ik geen weet van had. Ik besefte ineens dat ik het
nooit zou omvatten; alles. Ik besefte dat ik nooit alles zou weten en dat ik
nergens ooit écht controle over zou hebben. Ontluisterend. De teleurstelling
naar mijn ouders toe was groot. Zelfs zíj zouden me niet alles (kunnen)
vertellen..
Heftig schrijven, en beleving... het besef dat er meer is dan dat wat men ooit zal kunnen bevatten @->--
BeantwoordenVerwijderenMijn ouders hebben mij een keer bij een oom en tante in bed gelegd om vervolgens mét die oom en tante de nacht in te verdwijnen, mij achterlatend bij een oppas die ik nooit eerder gezien had. Ik was toen 3 geloof ik, maar ik zie die schrikbarend vreemde kamer en dat vreemde gezicht nog steeds voor me. Het schijnt dat ik de hele nacht alleen maar gehuild heb...
BeantwoordenVerwijderenHeel mooi omschreven wat zoiets met een kind doet!
P.s. mooie achtergrond :)
Jeetje, wat mooi beschreven!
BeantwoordenVerwijderenWeten en beseffen dat er meer is in dit leven. Mooi verwoord.
BeantwoordenVerwijderen