In gedachten verzonken inspecteerden ze allebei de ruimte, hij wat meer voor de vorm en zij om te herinneren. "Ook wat zuur. Een zure lucht hangt hier," zei hij even later. "Het wordt er niet beter op," snauwde ze, "kun je niet gewoon je mond houden?" "Kán."
"Het is zoals het is. Dat hoeft niet allemaal benoemd." Hij haalde zijn schouders op en liet haar zuchtend rondkijken.
Ze ging voor het raam staan en keek naar beneden, de straat door. Hij sjouwde wat dozen naar binnen en schoof ze met zijn voet verder de vloer over. "Waar wil je dit hebben?" vroeg hij terwijl hij steeds dichterbij kwam. Ze veegde wat stof van het raamkozijn. "Maakt niet uit, laat maar staan. Daar kan ik nu niet over nadenken." Hij ging achter haar staan en sloeg zijn armen om haar heen. Ze voelde zijn warme adem. "Je weet toch dat het maar tijdelijk is?" Hij fluisterde het bijna. Ze maakte zich los uit zijn omarming en draaide zich om, bij het raam weglopend. "Ja, alles is altijd maar tijdelijk. Dat is nu juist de pest."
"Mieren tellen hun stappen, hè?" Hij was op een doos gaan zitten. "Om te weten waar ze moeten zijn." Ze keek hem aan alsof hij een niet bestaande taal sprak. "Waar slaat dát nu weer op? Waarom zeg je dat?" "Je moet niet bang zijn dat je je weg niet vindt." Zijn stem klonk kalm. Ze rolde met haar ogen. "Ik ben toch geen mier? En ik weet precies waar ik heen wil, dat is het probleem niet." Hij keek haar aan en hij wist het. "Waar ben je dan bang voor?" vroeg hij. De stilte die volgde, klonk als leegte.
...
dit is heel mooi
BeantwoordenVerwijderen:)
VerwijderenAch... waar zou ze bang voor zijn? Dat vraag ik me nu ook af. Ze wist duidelijk even niet wat ze moest zeggen. Mooi!
BeantwoordenVerwijderen